Met ingang van juni 2013 staat hier regelmatig een
nieuw gedicht van wijkdichter Walter Knoop.
- 2017
- 2016
- 2015
- 2014
- 2013
18 mei 2017
De lijfjes van
huiszwaluwen
witlussen
om de bomen
De avond
wiekt rond in koele
minaretten van klei
———————————
De zon is uit de nacht
en in mij opgestaan
ik voel me licht en warm
En als ik door de velden ga
zoekt stil een regenwulp
in mijn nabijheid plaats
12 september 2016
het mannetje in mijn hoofd
roept al maar
ons is verzonnen
als ik eet wil ik het gezang
van de vrouwen
bij de oogst
naast mij de geur van
wasgoed zongedroogd
en jij met je
prachtvolle ronde vormen
waar kom jij vandaan?
14 mei 2016
Weet God hoe de aarde voelt?
Woorden van veraf gezien
groepen soms samen tot sterrebeelden
dichterbij gekomen
zijn het wonderlijke, los van elkaar en
op zichzelf staande werelden
die vaak niets gemeen hebben
Langs een weg met bloemen op de wind
heuvel op, heuvel af
kleine dorpen verborgen in de velden
meestal zijn er rotsblokken
en hoge kronen van heel oude bomen
waar omheen de schittering van water
die zigzag strepen trekt voorbij de horizon
De aarde voelt, zij kan niet anders
een zware goederentrein, vijf locomotieven
jagen hun claxons voor zich uit
bij elke overgang
vertraagt, drinkt koffie boven stalen wielen
bij nadering en voor wie opkijkt
Rammelt door achtertuinen, leegten tussen huizen
schuurt over bruggen, dreunt diep door in onderaards gerommel
verbaasde stations
dan weer in volle vaart de velden in
langs rotsen, wegen, de bedding van rivieren
Claxons en alsmaar claxons in de bergen
een arend als een steen los van zijn rots
zweeft vastgeklonken aan zijn schaduw
Schreeuwt!
En dan de oceaan
de geur van zoute wind
het licht vergeeld en vlokkerig als mist
Ik doe mijn ogen dicht
om de diepte van de oceaan te kunnen horen
een schip dat mijlen uit de kust
dichtbij een zagerij: de geur van hout en zuur
de blikfabriek die samen woonde met geluiden
die vertelden wat je horen wilde
tot op een dag de lieren en machines zwegen
en overdag en ‘s nachts alleen het brullen
van de zeeleeuwen
op de rotsen van het havenhoofd
Een huis dat lommerrijk
uit eeuwenoude bomen lijkt te zijn gebouwd
de kronen onbedwongen witte vlekken
tropisch regenwoud
de bronnen van de anti-tijd
Loop jij het lange zandpad af
het late licht dat naar omhoog
de schaduw van je benen veegt
als wolk van schaamhaar
eindigt in een sterreloze nacht
geurloos en zonder leven van veraf
maar van dichtbij
de hellingen die gonzen van het fruit
rondom een grootse sterrewacht
Wij zijn de zintuigen van een God
die zonder ons niets hoort, niets ruikt, niets voelt
4 mei 2016
Bevrijding
Langs de lanen bloeien
weer de bomen
oranjetipjes dartelen
de parken staan vol pinksterbloemen
geen ortskommandantur of lazaret
headquarters, jeeps en chewing gum de nieuwe woorden
het voorjaar ruikt naar Chrysler-, Nash Kelvinator,
Ward La france motoren
en ook de zwaluwen zijn terug gekomen
21 december 2015
Kerstmis
Het zijn de bladeren
die sterren
de nacht inwerpen
en in de winter
jouw
en mijn adem
de tijd is altijd koud
zeg je
naakt en onzichtbaar
langs de takken
zeg je
ik leg mijn handen
om je heupen
ver weg je lippen
zwevend door de ruimte
het dorp verlaten
valt nu en dan je naam
25 augustus
Een kort gedicht i.v.m. de augustusmaand: ooit ‘arenmaand’ genoemd.
Op een dag
kreeg de wereld
lengte,
breedte,
hoogte
Bleef de bal zoek
ook toen het koren
al was afgemaaid
13 augustus
Wakker
een drooggevallen
zandbank in de slaap
De nacht
als laatste wildernis
Ik ga wandelen
onder
een oerstal van sterren
22 april
wanneer ik ooit
geluidloos worden zal
nog minder dan
het zoemen van een bij
de diepste adem
van een scheepsschroef
zal ik zijn
een verre tram
die raast en bochten
uit het maanlicht snijdt
11 december
opstaan
handen die over elkaar bewegen
buiten ontelbare tinten grijs
de middag blauw
een meeuw scheert langs de wolken
in een emmer plonst regen
afgevallen bladeren voor je voeten
de bril op- en af- kunnen zetten
thuiskomen
en de boter zijn vergeten
de roos die ondanks de nachtvorst
heel is gebleven
duizenden
zeesterren op een strand
geen kerstboom maar het hele jaar door
bloeiende bomen zien
29 november 2014
Terschelling
de zee die van zijn
sleepboot droomt
heeft zich in mij verzonnen
mijn gps
een handvol gras
gebogen door de wind
kaap ik mijn dag
een appelvink
die storm zoekt
in de bomen
10 april 2014
Lente
ik heb je almaar
water naar de zee gedragen
van woorden licht de zon
de tijd gepast op afstand
een zwaartekracht die jij noch ik
ooit waren
ben ik vannacht
uit dromen
kleine viooltjes tussen de stenen
van het pad
de kat die schokschoudert
in haar slaap
een wereld doof en stil
ontwaakt
als nooit tevoren
5 maart 2014
LENTE
lente
begint
met heel voorzichtig
tegendraads
een strootje
stroomopwaarts
en
watervallen
die
in omgekeerde
richting
boomopwaarts
in stil geruis
kleine blaadjes
openvouwen
3 januari 2014
TIJD
Tijd had weer eens geen zin. Zijn vader had geen goed woord voor hem over. “Kijk, daar heb je onze Tijd”, pleegde zijn met gal en terpentijn doordesemde gemoed op te merken. “Kan nog geen schroef zonder kleerscheuren het hout indraaien.” Ook van moeder had hij weinig te verwachten. “Daar gaat onze Tijd.” Ze wees hem na, bij voorkeur in het bijzijn van haar vriendinnen, die meestal buren waren. “Weet weer eens niet wat ie moet doen. Je zou zo’n jongen toch.” Op haar woorden volgde doorgaans afkeurend gemompel, dat de tot dan toe beheerste woede in hem een moment hoog deed oplaaien.
Het was Kerstavond. Even tevoren had weer eens een familiaire bijzit plaats gevonden waar-‐ in de kwaliteiten van Tijd over het bijna afgelopen jaar nog eens fijntjes onder de loep waren genomen. Oom Alfons, die speciaal voor deze avond was uitgenodigd, verslikte zich daarbij in zijn pruim, waarop deze ruimschoots de kwispedoor, die tante altijd uit voorzorg bij zich in het tasje droeg, miste. Een kortstondige paniek spande haar boog over het vreemde gezelschap.
Tijd stond op en liep naar buiten, het perk in, waar onder de beuken grote parasolzwammen de zachte winteravond trotseerden. Zijn boosheid was nog niet helemaal verdwenen want bijna had hij de hoed van een der zwammen weggeschopt, toen hij een klein stemmetje hoorde zeggen: “Niet doen, je doet hem zeer.” Naast de grote paddenstoel stond een klein mannetje dat hem met schitte-‐ rende, toegeknepen oogjes tegemoet trad. “Ik heet Marit en hoe heet jij?” -‐ “Ik ben Tijd”, zei Tijd. Hij merkte dat zijn boosheid als bij toverslag overgegaan was in verbazing. Het mannetje leek door een voltreffer geraakt. Hij begon te hakkelen, te stamelen en wist van het ene op het andere moment niet goed meer hoe hij het had. “We zijn al lang naar U op zoek”, fluisterde hij nadat ie wat tot rust was gekomen. “Wij zijn op zoek naar de tijd die ons uitgeleide doet uit het oude en binnenvoert in het nieuwe jaar.” -‐ “Maar ik kan niets”, weerde Tijd af, “nog geen spijker recht in het hout slaan.” Het mannetje maakte een sprongetje. “Dat is nou net iets wat we helemaal niet nodig hebben.”
Marit had zich aardig hersteld na zijn onverwachte ontmoeting met Tijd. “Het enige dat ik je vraag is mij te volgen en de rest komt vanzelf”, sprak ie geheimzinnig terwijl hij behoedzaam om zich heen keek. Tijd volgde het mannetje dat behendig over boomwortels en langs struiken gleed, zo nu en dan omkeek of hij nog werd gevolgd en verder ging tot ze aan een open plek in het bos kwamen. In het midden daarvan stond een prachtige kerstboom. Vol versieringen en er flonkerden talloze vlammetjes in die op de wind heen en weer wiegden. Aan de rand van het bos stonden vele dieren van groot tot klein en ze keken allemaal in de richting van de boom, die inderdaad een lust voor het oog was. Toen ze mannetje samen met Tijd zagen, slaakten ze een zucht van verlichting en ze knikten elkaar veelbetekenend toe.
“Eindelijk is het dan zover”, riep Marit de menigte toe. ” Met een hoffelijk gebaar gevolgd door een diepe buiging werd Tijd uitgenodigd naar de boom te lopen. Eerst zag hij alleen maar takken, kleurige ballen en toetertjes, maar dichterbij gekomen ontwaarde hij een in de stam uitgehakte houten trap. Een Stem zei hem die op te lopen. Toen hij zijn voet op de eerste tree geplaatst had, merkte hij dat hij vederlicht over de treden kon lopen. Alles om hem heen geurde en glom. Toen hij omkeek zag hij heel in de verte Marit die hem toeriep: “Je hebt ons gered!”
Op hetzelfde moment werd alles zwart en was er niets meer van bos, dieren en kerstboom te bekennen. Tijd had plaats gemaakt voor het Nieuwe Jaar.
NAJAAR
ik ben
vannacht
de heide opgegaan
om je te zoeken
niet te vinden
ik wilde
jou
de sterren
ons
de velden
ik wilde
velden
om ons
met je zijn
de warme geur
van zand en
zoete bloemen
in mijn haar
ik wilde
zijn
om je te zoeken
niet te vinden
6 september 2013
I.v.m. het old timer festijn op zondag 8 september, waar ik mijn
Plymouth Sedan uit ’54 (die net is gerestaureerd) zal tonen, een
gedicht:
Aan de dichter Rousseau:
Jean-Jacques, ik ga
naar het veldje, trek mijn mooiste
kleren aan, witte sokken, snelle
broek.
In een oude Plymouth rem ik
het stof van dode vulkanen
bijeen, krankzinnige steden die
zich van hun havens ontdoen.
Dromen die langs
hoogspanningsmasten
wegvluchten voor de dageraad
met de valse
wimpers van driemasters
in de ochtend.
4 juni 2013
Op de fiets naar Dieren
bakje viooltjes achterop
vleugeltjes in je haar
en ik
zo nu en dan
een vlieg in de keel
overal sterren
in de schaduw
het licht
dat je hebt meegenomen
waarvoor ik ben gekomen
op een warme dag